Mensen met een migrantenachtergrond hebben een ander risico op het krijgen van kanker vergeleken met (autochtone) Nederlanders. Dit komt door verschillen in blootstelling aan (andere) risicofactoren, zowel in hun land van herkomst als in het nieuwe verblijfsland. Mensen uit niet-Westerse landen hebben daardoor vaak een lager risico op het ontwikkelen van kanker en sterfte aan deze ziekte. Dit risico kan echter na tientallen jaren verschuiven. Vaak in de richting van het kankerrisico zoals gevonden onder de autochtone bevolking. Dat blijkt uit promotie-onderzoek dat Melina Arnold heeft uitgevoerd met behulp van data van onder meer de Nederlandse kankerregistratie.

Mensen met een migrantenachtergrond hebben een ander risico op het krijgen van kanker vergeleken met (autochtone) Nederlanders. Dit komt door verschillen in blootstelling aan (andere) risicofactoren, zowel in hun land van herkomst als in het nieuwe verblijfsland. Mensen uit niet-Westerse landen hebben daardoor vaak een lager risico op het ontwikkelen van kanker en sterfte aan deze ziekte. Dit risico kan echter na tientallen jaren verschuiven. Vaak in de richting van het kankerrisico zoals gevonden onder de autochtone bevolking. Dat blijkt uit promotie-onderzoek dat Melina Arnold heeft uitgevoerd met behulp van data van onder meer de Nederlandse kankerregistratie.

Bekeken door epidemiologische bril kan migratie worden gezien als een natuurlijk experiment dat onderzoekers iets leert over de kracht van kankerpreventie. Ook vult het leemtes in de kennis van de oorzaken van kanker. Melina Arnold bestudeerde dit onderzoeksterrein vanuit de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg van het Erasmus MC en de afdeling Epidemiologie van de Universiteit Bielefeld (Duitsland).

De uit Duitsland afkomstige epidemiologe verwacht op 29 januari te promoveren aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam op een proefschrift naar de aard van kankerpatronen onder allochtonen en verschillen ten opzichte van de autochtone bevolking in verschillende Europese landen, vooral in Duitsland en Nederland. Kennis over deze patronen geeft inzicht in het verband tussen etniciteit, sociaaleconomische status en de incidentie, overleving en sterfte aan verschillende typen kanker.

Minder leefstijl & meer infectie-gerelateerde kankers

De promovenda onderzocht aan de hand van 37 eerdere publicaties de patronen in het voorkomen van kanker bij niet-westerse migranten in Europa. Deze mensen bleken meer vatbaar te zijn voor infectie-gerelateerde vormen van kanker, zoals maag-, lever- en baarmoederhalskanker. Zij hadden daarentegen een lager risico op vormen van kanker gerelateerd aan een westerse levensstijl, waaronder darm-, borst- en prostaatkanker.

De hoogte van het risico op het krijgen kanker lag bij migranten vaak tussen het risico in hun land van herkomst en dat van hun land van verblijf. Dit patroon weerspiegelt enerzijds het behoud van gunstiger risicofactoren die gangbaar waren in het land van herkomst van migranten, maar anderzijds ook de gevolgen van de langzame aanpassing (ofwel acculturatie) van de risicoprofielen in het land van verblijf.

Uit Nederlandse gegevens kwam naar voren dat allochtone vrouwen in vergelijking met autochtone (Nederlandse) vrouwen een significant lagere incidentie van borstkanker hebben. De belangrijkste redenen daarvoor zijn hoogstwaarschijnlijk een jongere leeftijd bij de geboorte van het eerste kind, meer kinderen en het vaker en langer geven van borstvoeding. Binnen alle onderzochte migrantengroepen (afkomstig uit Marokko, Turkije, Suriname, Indonesië en de Nederlandse Antillen/Aruba) werden ook lagere risico’s gevonden voor zowel darm- als slokdarmkanker. Deze lagere risico’s zijn in hun land van herkomst te danken aan een gunstiger levensstijl, door bijvoorbeeld minder roken en alcohol, maar wellicht ook andere voeding.

Veranderde risico’s bij allochtonen Bij migranten (vooral Turken) werd bovendien een verhoogd risico op non-cardia carcinomen in de maag vastgesteld. Deze aandoening hangt samen met een chronische infectie met Helicobacter pylori en het consumeren van sterk gezouten voedsel. Uit de studie blijkt verder dat vrouwelijke migranten vaak een licht verhoogd risico hadden op baarmoederhalskanker. Dit geldt in het bijzonder voor allochtone vrouwen uit Suriname. Deze vrouwen hadden 80 procent meer kans op het krijgen van plaveiselcel-carcinomen vergeleken met autochtone Nederlandse vrouwen. Plaveiselcel-carcinomen worden vaak worden veroorzaakt door een infectie met het Humaan Papillomavirus (HPV).

In een deelstudie onder Turkse migranten in Hamburg (Duitsland) vond Melina Arnold lagere risico’s voor kanker aan de ademhalingsorganen onder Turkse mannen in vergelijking met de niet-Turkse bevolking. Dit verschijnsel was vooral te zien bij mannen die pas op oudere leeftijd waren geëmigreerd. Turken die op jongere leeftijd naar Duitsland waren gekomen, leken qua risico op het krijgen van kanker meer op de Duitse bevolking.

Nauwelijks verschillen in overleving

De meeste vrouwelijke migranten hebben niet alleen een aanzienlijk lager risico op borstkanker (in het bijzonder na de overgang); ze vertonen ook dezelfde of een iets betere overleving in vergelijking met autochtone Nederlandse vrouwen.

Bij patiënten met maagkanker was de sterfte onder migranten gemiddeld 30 procent lager dan onder autochtone Nederlanders. De oorzaak hiervan is vooral gelegen in het type maagkanker. De overleving van de meeste migranten met baarmoederhals- en darmkanker was iets beter dan bij autochtonen. Bij slokdarmkanker was deze iets slechter.

Toekomstige kankersurveillance onder allochtonen

Studies onder migranten hebben het potentieel om de kennis met betrekking tot de oorzaken van kanker te verfijnen. Deze kennis kan nuttig zijn bij het vertalen naar toekomstige preventiestrategieën. Daarnaast vereist het groeiend aantal oudere allochtonen in de West-Europese samenleving dat de zorg zich meer gaat toespitsen op migranten. Bijvoorbeeld door de deelname aan bevolkingsonderzoek naar borstkanker te stimuleren. Hiertoe was de noodzaak tot nu dusver minder groot.

Helaas zijn er ook methodologische beperkingen die het uitvoeren van epidemiologische studies naar kanker bij migranten belemmeren. Dit heeft vooral te maken met de beschikbaarheid en kwaliteit van de gegevens. Een uniforme definitie van ‘allochtonen / migranten’ binnen Europa zou vergelijkingen veel makkelijker maken, maar dit gaat tijd kosten. In Nederland is het geboorteland de meest gebruikte indicator voor het begrip ‘etniciteit’. Ook is identificatie nodig van kenmerken van derde generatie migranten.

Het Verenigd Koninkrijk en de Scandinavische landen zijn pioniers in het registreren van etnisch gerelateerde morbiditeitgegevens in Europa. Het verzamelen van deze data is het meest effectief en nauwkeurig wanneer deze gebaseerd zijn op een uniek, persoonlijk identificatienummer zoals het Burgerservicenummer (BSN). Het gebruik daarvan voor onderzoek is echter tot nu toe niet goedgekeurd. Juist de uitgebreide informatie die in het bevolkingsregister beschikbaar is over migratie zou door middel van een geanonimiseerde koppeling van groot belang kunnen zijn voor het bestuderen van ziekten, met inbegrip van kanker.

Erasmus MC, Universiteit Bielefeld en IKZ De studies in het proefschrift van Melina Arnold zijn gedaan in samenwerking met de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg van het Erasmus MC Rotterdam, het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ) in Eindhoven en het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) en de afdeling Epidemiologie & International Public Health van de Universiteit Bielefeld (Duitsland). Voor deze studie werden gegevens gebruikt van de Nederlandse Kankerregistratie (NKR), de Kankerregistratie Hamburg (‘Hamburgisches Krebsregister’) en gegevens uit het MEHO project (‘Migrant and Ethnic Health Observatory’).

  • Op 29 januari 2013 promoveerde Melina Arnold op het proefschrift ‘Ethnic heterogeneity of cancer in Europe. Lessons from registry-based studies in migrants‘ aan het Erasmus MC in Rotterdam. Promotores: prof. dr. J.W.W. Coebergh en prof. dr. O. Razum.

Bron: www.ikz.nl