De bevolkingssamenstelling van Nederland verandert.  Op dit moment heeft 11% van de Nederlandse bevolking haar oorsprong in een ander, niet-westers land. In de grote steden is dit bijna 50%. Het betreft vooral eerste- en tweedegeneratie arbeidsmigranten en hun kinderen, en daarnaast asielzoekers, vluchtelingen en studenten. Ieder heeft zijn eigen achtergrond, geschiedenis en ervaringen. Ze hebben met elkaar gemeen dat ze in Nederland wonen, maar daar niet hun (genetische) oorsprong hebben. Onder ‘niet-westers’ verstaat het Centraal Bureau voor de Statistiek alle landen buiten Europa, Noord-Amerika of Oceanie (Australie, Nieuw-Zeeland, Indonesie en Japan), en Turkije.

Medisch en farmacologisch wetenschappelijk onderzoek, zoals clinical trials naar de werkzaamheid en bijwerkingen van geneesmiddelen, wordt van oudsher vooral verricht onder blanke, westerse mannen. Etnische minderheden komen hiervoor vaak niet in aanmerking vanwege taalproblemen of omdat men een homogene onderzoeksgroep wenst. Als gevolg daarvan is van de meeste behandelingen niet duidelijk of de werking bij alle bevolkingsgroepen hetzelfde is. De aandacht neemt echter toe voor farmacogenetica, en voor farmacologisch onderzoek naar etnische verschillen in de eff ectiviteit en toxiciteit van geneesmiddelen (‘pharmacoethnicity’).

  • Etnische en sociaal-economische verschillen bij hart- en vaatziekten (Uit: MFM Tijdschrift over praktijkgerichte farmacotherapie)
    De prevalentie van cardiovasculaire risicofactoren varieert voor de verschillende etnische groepen in Nederland, evenals voor de verschillende inkomensgroepen. Mensen van West- en Zuidelijk Afrikaanse afkomst hebben vaker hypertensie en ook een ernstiger vorm van hypertensie. Mensen van Zuid-Aziatische afkomst  hebben vaker DM2 of een metabool syndroom. Deze verschillen worden waarschijnlijk veroorzaakt door een combinatie van genetische factoren en factoren gelegen in cultuur, taalvaardigheid en opleiding. Ook de opvolging van leefstijladviezen en het omgaan met zelfmanagement bij een chronische aandoening als DM2 kan problemen opleveren bij mensen die de Nederlandse taal niet machtig zijn of die laaggeletterd zijn. Dit vraagt van de hulpverleners een ‘aanpak op maat’. In dit artikel worden de richtlijnen uit de NHG-standaard ‘CVRM’ onder de loep genomen voor mensen van niet-westerse afkomst. Zowel de opsporing als de behandeling van risicofactoren komen aan bod voor zover zij afwijken van de gangbare richtlijnen.